agklink@klinkhydrobiology.com
+31317-415072

Verzuring op sieralgen

Verzuring en paleolimnologie gaan goed samen bij een groep als diatomeeën. Voor sieralgen is dit een ongebruikelijke combinatie, omdat sieralgen meestal minder goed of niet bewaard blijven in het seiment. Bij een aantal vennen in Brabant bleken de sieralgen zeer goed bewaard te zijn gebleven en hier wordt verslag gedaan van de veranderingen van de sieralgen in het Groot Huisven op de Campina bij Oisterwijk.

Groot Huisven met sneeuw en ijs

In 1984 is een boorkern in de bodem van het ven gestoken met daarin 19 cm organisch materiaal op stuifzand. Uit isotoopdatering met 210Pb blijkt dat het organische materiaal is afgezet in de periode 1932 – 1981. De semicellen zijn in telbare hoeveelheden alleen in de bovenste 9 cm aanwezig en omsluiten de periode 1956 – 1981. Het onderstaande Iversen-diagram vertoont een dramatische verandering in slechts 25 jaar.

Iversendiagram van de sieralgen in het groot Huisven. Onderste balk is 1956, de volgende 1965, dan 1974 en 1981.

Vanaf 1956 loopt het aantal soorten gestaag terug van 33 naar 22 in 1981. Soorten van mesotroof water Cosmarium margaritiferum, C. monomazum, C. tetrophtalmum, C. undulatum, C. variolatum, Euastrum denticulatum, Pleurotaenium ehrenbergii en Staurastrum dilatatum zijn verdwenen.

de verdwenen Cosmarium variolatum


de acidobionte Staurastrum punctulatum (West & West, British Desmidiaceae, vol. 2 (1905) en vol. 4 (1911)

Een beperkt aantal soorten van oligotroof water profiteert in 1965 kortstondig van de veranderde omstandigheden (Cosmarium quadrifarium, C. venustum and Pleurotaenium rectum). In 1974 komen enkele soorten tot bloei van zure en oligotrofe meren (Cosmarium nymannianum, C. subtrumidum and Euastrum crassum). In 1981 komt Staurastrum punctulatum tot bloei. Deze soort is de tegenhanger van Eunotia exigua, de indicator bij uitstak van sterke verzuring.

Wat is er in die 25 jaar gebeurd?
In 25 jaar is in het omringende gebied het graan omgezet in maïs en zijn de intensieve veehouderijen tot ontwikkeling gekomen. De symbiose tussen maïs en de veehouderij is van zeer praktische aard. Waar anderen gewassen zouden afsterven bij de hoeveelheid toegediende mest, is maïs in staat dit te overleven. In de stallen stonk het er enorm en als de mest werd uitgereden was de hele buurt daar de dupe van. Deze stank bevatte grote hoeveelheden NH3 en NH4+ die door resp. droge en natte depositie in de vennen terecht kwam en daar tijdens de omzetting naar NO3- een enorme verzuring teweeg kon brengen. Door de genomen maatregelen (waaronder mestinjectie) is de stankoverlast veel minder geworden en zijn de vennen zich langzaam aan het herstellen.

Literatuur
Klink, A.G., 1986 De geschiedenis van de verzuring in Nederland. Een palaeolimnologische studie naar de invloed van verzuring op levensgemeenschappen in enige zwakgebufferde wateren Hydrobiol. Adviesburo Klink Rapp. Meded. 27: 43 pp. + bijl.